IFFR: Soul in the Eye

Cinema moet weer hongerig worden

Rainha

Nu het land een neofascist als president heeft, wordt het tijd om het Brazilië van nu onder ogen te zien. In themaprogramma Soul in the Eye doet IFFR dat door het werk van hedendaagse Afro-Braziliaanse filmmakers te vertonen die teruggrijpen op de radicale, activistische en rebelse zwarte Cinema Novo beweging. Hun spiritueel voorvader: Zózimo Bulbul.

Het is toepasselijk dat het kroonstuk van het themaprogramma Soul in the Eye begint met de ontvoering van een filmmaker. Cinema moet uit haar veilige bubbel gesleurd worden en dat geldt dus ook voor deze cineast van de oude stempel. Als de kap van zijn hoofd wordt getrokken, is het eerste wat hij ziet een camera die een close-up van zijn gezicht maakt. Hij is op een onbekend eiland, zijn lot in handen van twee afro-Braziliaanse aspirant-filmmakers die achter de camera staan. Hij mag niet weg van dit eiland totdat hij een film met ze heeft gemaakt.

Weer hongerig
Ilha (‘eiland’), de metafilm van Glenda Nicácio en Ary Rosa over de teloorgang van de politieke, zwarte Braziliaanse cinema, belichaamt de intenties van IFFR’s focusprogramma over Afro-Braziliaanse films het best. Deze film dwingt filmmakers en toeschouwers om terug te gaan in de tijd. Terug naar de jaren zestig en zeventig, toen zwarte filmmakers activistische, rebelse en inventieve cinema maakten om te strijden voor hun eigen rechten en tegen een onderdrukkend, militair regime. “Waarom ik?”, vraagt de gekidnapte filmmaker die zichzelf als slachtoffer ziet. “Omdat onze cinema weer geil moet worden. Weer hongerig.” Ofwel: weer geëngageerd.

Ilha

De kidnapper verwijst naar ‘De esthetica van honger’, een essay uit 1965 van de Afro-Braziliaans filmpionier Glauber Rocha, die behoort tot de eerste golf regisseurs uit de Braziliaanse filmstroming Cinema Novo. Afgeleid van het Italiaanse neorealisme en de Franse Nouvelle Vague zette de Nieuwe Braziliaanse Cinema zich af tegen bestaande filmconventies in het land: genre- en studiofilms werden beantwoord met rauwe documentaties van sociale misstanden, gefilmd met intellectueel, Marxistisch gedachtegoed in het achterhoofd. Rocha schreef over de onderscheidende kwaliteiten van de stroming: ‘Cinema Novo’s originaliteit is Zuid-Amerika’s honger.’

Vaandeldrager
Over Glauber Rocha’s films zijn boeken volgeschreven. Klassiekers als Black God, White Devil (1964) en Entranced Earth (1967) behoren tot de canon van de Braziliaanse filmgeschiedenis. Interessant daarom dat IFFR in dit filmprogramma aandacht besteedt aan een minder bekende vaandeldrager van Cinema Novo. Het programma ontleent haar titel aan Zózimo Bulbuls korte film Alma no olho uit 1973. Zijn Soul in the Eye is het ideaalbeeld van de cinema die de filmmakers uit Ilha met alle geweld willen reanimeren.

Begeleid door extatische jazz van John Coltrane zet Bulbul tegen een minimalistisch decor de geschiedenis van Afrikaanse slavernij en Afro-Braziliaanse discriminatie uiteen. In sensuele shots toont hij een Afrikaanse man, trots en vrij. De camera streelt langs zijn ogen, zijn borst, zijn benen en billen. Een druppel zweet glijdt over zijn buik. Deze lieflijk-erotische shots van een zwart mens doen vooral denken aan de sensuele beelden van Spike Lee’s Do the Right Thing.

Maar dan komen de ketens. Het witte, muurloze decor voelt als een cel. De zwarte man krijgt witte kleding en zwaar werk. Sigaretten, drugs en de bijbel volgen al snel. Aan het einde van de tien minuten durende film breekt de man zijn boeien los, maar is hij dan vrij?

Bulbul vraagt met Alma no olho hoe de Afrikaan in Brazilië is gekomen en wat hij daar eenmaal aangekomen eigenlijk te zoeken heeft. De andere film die IFFR van hem vertoont is Abolição, een documentaire uit 1988 die de honderd jaar die volgden op de afschaffing van slavernij in Brazilië in kaart brengt. Zijn films pleiten voor vrijheid, maar wijzen ook op grenzen. Want kan de zwarte mens in Brazilië ooit echt vrij zijn?

Gemankeerd
Waar zijn zulke films in de hedendaagse Braziliaanse cinema gebleven? Waarom zit er zo’n groot hiaat tussen de politiek geëngageerde Cinema Novo (1963-1974) en de voorzichtige opleving van Afro-Braziliaanse cinema die IFFR dit jaar vertoont? Een grote factor is – zoals altijd – financiering. En dat heeft weer met socio-economische en politieke omstandigheden te maken. Zwarte cinema verdween in de jaren tachtig praktisch geheel uit Brazilië door afnemende politieke weerstand van links. Als gevolg raakte kunst gedepolitiseerd; het rebelse elan zakte weg.
Na een langdurige periode van militair dictatorschap kwam in het Brazilië van 1974 de macht in handen van het leger. Zij zetten een langzame abertura (opening) in om van Brazilië weer een democratie te maken. Toevallig hadden zij ook het merendeel van de extreem-linkse radicalen vermoord of het land uitgezet. Democratie werd dus ingezet op een gemankeerd politiek speelveld. Niemand is hier ooit voor berecht of bestraft.
Het resulteerde in een reeks instabiele, onbetrouwbare presidentschappen die telkens weer eindigden in afzettingen, protesten of corruptieschandalen. Brazilië belandde zo, op economisch en politiek niveau, in de ene na de andere crisis. Honger is er dus altijd geweest, maar in cinema verdwenen de mogelijkheden om die te verbeelden.

Drain the swamp
De bekendste Braziliaanse films van de afgelopen twintig jaar zijn waarschijnlijk Cidade de Deus (Fernando Meirelles & Kátia Lund, 2002) en het Tropa de elite-tweeluik (José Padilha, 2007 & 2010). Die films illustreren als geen ander het spanningsveld waar Brazilië (en dus Braziliaanse cinema) in zit. Cidade de Deus is in grote lijnen een compassievol portret van jongeren uit de favela’s van Rio de Janeiro. De film focust op een jongen die uit de achterbuurten wil ontsnappen door fotograaf te worden, een ander wil de favela domineren als drugsbaas. Regieduo Meirelles en Lund verbeelden de favela’s als drijfzand: zelfs met de hardste tegenstribbelingen is het moeilijk om aan deze plek te ontsnappen. Cidade de Deus vraagt dan ook begrip voor inwoners die gemakkelijker aan de foute dan aan de goede kant van de wet kunnen belanden.

Dat beeld blaast Tropa de elite omver. Padilha maakte door geweld gedreven politiespektakels rond een gespecialiseerde politie-eenheid die aan alle kanten vijanden heeft. Op straat zijn het de drugdealers van de favela’s, in de politiek zijn het corrupte beleidsmakers en kwaadwillende politici. De film is #bluelivesmatter bij uitstek, sympathiseert eigenlijk alleen met de politieagenten en heeft een groot wantrouwen voor burgers en de politici door wie ze bestuurd worden. Padilha’s narratief is door vele critici beschuldigd van fascistische trekjes. Padilha heeft dat stellig ontkend, maar toch sluit zijn drain the swamp-retoriek naadloos aan bij de onverwachtse opkomst van een nieuwe fascistische Braziliaanse president in de vorm van Jair Bolsonaro.

Nostalgie
Bolsonaro’s aantreden als president na de verkiezingen van november 2018 was net zo onverwachts als die van Donald Trump in het Amerika van 2016. Schijnbaar vanuit het niets kwam deze man met zijn minuscule partij aan de macht dankzij een campagne gevoed door brutale internetmemes.

Nu hij eenmaal president is, verbaast echter niemand zich meer over zijn meedogenloze beleidsvoorstellen, opruiende speeches en militante strategieën. De Braziliaanse politiek analist Frederico Freitas schrijft in Current Affairs dat Bolsonaro’s specifieke stijl van fascisme is gebaseerd op een nostalgie naar het militair dictatorschap dat Brazilië in de jaren zestig, zeventig en tachtig teisterde. Brazilië wil blijkbaar met hem mee terug naar die tijd. Ergens verbaast het dan ook niet dat onze jonge regisseurs uit Ilha een even gewelddadige nostalgie voelen naar de Cinema Novo-beweging die bij deze tumultueuze tijd hoorde.

Want cinema kan zich in het Brazilië van nu weer dezelfde politieke zeggingskracht toeëigenen als vijftig jaar geleden. Onder Bolsonaro komen de rechten van vrouwen, genderqueers, mensen van kleur en radicaal-linksen weer (of meer) in gevaar. Daarom moet de filmmaker weer de straat op, hongerig naar beelden en verhalen uit protest. “Mijn stilte is jouw beloning,” zegt de jonge, werkzoekende, zwarte vrouw Simone in Peripatético. “Mijn inertie is jouw overwinning.” Onder Bolsonaro is het dus tijd dat zwarte filmmakers hun stem weer laten horen.

Eindelijk een camera
Wat opvalt aan de hedendaagse films in dit thema-programma is dat ze zachtaardiger zijn dan hun tegenhangers van vroeger. Alsof het tegenwoordig radicaler is om kalm te blijven, niet boos te worden om zo ruimte over te houden voor andere emoties. Dat sluit aan bij IFFR’s emotionele hoofdthema van dit jaar (#FEELIFFR) en bij opkomende online literaire trends zoals #hopepunk: er zit kracht in oprechtheid en emotionele authenticiteit.

De sterkste film in dit programma is dan ook Temporada van André Novais Oliveira. Een ingetogen speelfilm over een timide vrouw die een nieuwe baan in een nieuwe stad krijgt. Door geldproblemen volgt haar man pas later. Ondertussen moet zij in haar eentje de stad, haar collega’s en daardoor ook zichzelf beter leren kennen.

In zijn speelfilmdebuut reflecteert Oliveira op de vereenzaming van de mens, op stijgende levenskosten en dalende werkgelegenheid. En toch is de film nooit somber. In de korte film Quantos eram pra tá? filosoferen zwarte studiegenoten aan de Universiteit van Rio de Janeiro over soortgelijke zaken, zonder direct een oplossing voor handen te hebben. De film van Vinícius Silva is als een Braziliaans Dear White People, een woke kijk in het leven van studenten die twijfelen over de wereld waarin ze volwassen worden. Zij vinden kracht in elkaar, in zichzelf en in hun Afro-Braziliaans afkomst: op de aftiteling dansen ze op Rihanna’s ‘Bitch Better Have My Money’.

Zoals Bulbul in tien minuten de geschiedenis van de slavernij verbeeldt, grijpen ook veel van de films in dit programma terug op Afrikaans cultureel erfgoed. Documentaire My Friend Fela viert de nog steeds inspirerende en hoopgevende muziek van Fela Kuti. In Rainha hoor je hoe zijn muziek resoneert in de Braziliaanse samba. Andere films hechten juist waarde aan het belang van fotografie en het vastleggen van beelden om de zwarte identiteit hoog te houden. Me, Mom and Wallace gaat over een zeldzaam moment tussen vader, moeder en dochter dat vastgelegd wordt op foto. Travessia is een filmgedicht over hoe bijzonder het vroeger was voor zwarte families om überhaupt op foto vastgelegd te worden.

Stuk voor stuk kijken de makers van deze films Zózimo Bulbul in de ogen. “Nu heb je eindelijk een camera,” zou hij wellicht zeggen. “Maak er goed
gebruik van.”